De beentjes van Sint-Hildegard

Een komisch drama las ik ergens. Terecht, want dat was het. Ik heb de film tot nu toe drie keer gezien en zodra deze op dvd uitkomt, zal ik deze toevoegen aan mijn collectie.
Zeer sterk spel van Herman Finkers en van Johanna ter Steege en dat niet alleen van hen, maar ook van de andere acteurs die door hun optreden de film mede kleur gaven. Prachtig.

Zeker, het was komisch. Alleen al het gebruik van het Twents in de film.
Als Arend is afgelegd, verzorgd en aangekleed in bed ligt, klinkt het: “Wie hebt ’t zo wiet”, met andere woorden, Arend is klaar, hij kan in zijn kist gelegd worden, jullie kunnen komen kijken en wat er verder nog moet gebeuren kan vanaf nu gedaan worden. Met weinig woorden veel zeggen. Dit voorbeeld is dan wel komisch met een randje, -de humor zat voor mij in de herkenning- maar het is dialect in optima forma. Tot kunst verheven taalgebruik.

Het zo nu en dan droge optreden van Herman Finkers als veearts Jan, zijn reageren op omstandigheden en op mensen, het was soms Finkers ten voeten uit. Zijn pogingen om te ontsnappen aan de nadrukkelijke en overheersende aanwezigheid van zijn vrouw waren soms hilarisch, maar steeds was voelbaar de trieste ondertoon in zijn verwoede pogingen om aan eigen leven wat kleur te geven zonder daarbij Gedda pijn te willen doen. Immers, hij had veel aan haar te danken en hij hield van haar.  Ook dat was Finkers.  

Dan Johanna ter Steege.  Soms speelde ze Gedda, maar in de meeste gevallen was ze Gedda. Het was ontroerend te zien hoe ze haar liefde voor haar man uitte door voor hem te praten, te denken en te doen tot aan het verstikkende toe, onmachtig als ze was om de ander de ruimte te laten om liefde als vanzelfsprekend terug kunnen te geven. Zoals gezegd, ijzersterk spel, doordacht en tot en met ingeleefd. Maar liever gezegd: ontroerend mooi.

Echter Jan gaat op een gegeven moment toch zijn eigen weg en het huwelijk komt onder grote druk te staan.  Komt het dan niet meer goed? Jawel.
Jan had er stiekem voor gezorgd dat Arend toch gecremeerd werd en dat zijn as werd uitgestrooid bij de Lorelei, precies zoals Arend, zijn schoonvader, dat wilde.
Gedda zit met haar moeder, de vrouw van Arend, die nadrukkelijk wilde dat haar man niet gecremeerd maar begraven werd want dan kon ze iedere dag even naar hem toe, bij een leeg graf. Plotseling dringt het tot Gedda door, als ze haar moeder bij het graf met bloemen ziet redderen, dat eigenlijk iedereen, ondanks verdriet en tegenslag, tevreden is met de gang van zaken en dan verschijnt er een berustende, milde glimlach op haar gezicht.
Het komt wel goed.
Misschien moet ik het maar zo zeggen.
Tijdens een interview (EO – Adieu God?) van Thijs van de Brink met Herman Finkers, met elkaar sprekend over Pasen, zei Herman Finkers het ongeveer zo: “Pasen is het feest van de overwinning van het goede op het kwade en een bevestiging dat het allemaal wel goed komt uiteindelijk, maar vraag me niet hoe het er uit ziet. Van de Brink vatte het gesprek enigszins samen: “Er is een hiernamaals, maar hoe het er uitziet, geen idee”,  waarop Finkers antwoordde: “Ook al is er geen hiernamaals, dan komt het nog wel goed, Thijs”.
Film en interview zijn dan wel niet te vergelijken, maar ik moest er toch even aan denken toen ik Johanna ter Steege zag glimlachen.
Het komt wel goed.