Zuid-oost Drenthe en Oost-Groningen

Plan Kikkert
Toen ik het item van Henk S. Haan over Zuid-oost Drenthe en Oost-Groningen las, bekroop me een licht gevoel van onbehagen en ongemak. Veroorzaakte dat persoonlijk leed? Nou nee, zo was het niet. Medeleven met de streek en haar inwoners waar ik in mijn jongelingsjaren woonde. Ja,dat wel.  
Het begon met het vestigen van een Navo-complex op een groot stuk land ten westen van Ter-Apelkanaal, eigenlijk al met de voorbereidingen daarvan en daarmee doel ik op het ”Plan Kikkert”,  de publicaties,  de voorstellen, de vergaderingen, de discussies.
Kleine boeren verkochten als gevolg van het “Plan Kikkert” hun land, soms gedwongen, soms uit eigenbelang, maar al met al gaf het veel gesteggel en onwil. Daarnaast was er ook wel meegaandheid te vinden vanwege een nieuwe vorm van werkgelegenheid als gevolg van de bouw van het complex.

Navo-complex
De komst van een Navo-complex veroorzaakte onder de bevolking emotie en commotie, want veel mensen voelden zich verontrust door en ongerust over de op handen zijnde nieuwe tijd die hen zou kunnen beroven van hun alledaagse bestaan met al haar vertrouwde lusten en lasten. Hoe dan ook, het Navo-complex, een opslagplaats voor militair materieel,  kwam er.
Mijn ouders konden, staand op het grasveldje voor hun boerderij, de vorderingen van de bouw uitstekend volgen.

Weemoed
Erg? Nee, zo was het in mijn beleving eigenlijk ook niet. Het was meer het tegenovergestelde van de sfeer zoals Ede Staal die ooit eens bezong in “Mien Hogelaand”.  Een sfeer van  ervaren, ondergaan en beleven van datgene wat zo vertrouwd was. Ik citeer:
    ’t Is de lucht achter Oethoezen,
    ’t Is het torentje van Spiek,
    ’t Is de weg van Lains noar Klooster,
     En de Westpolder langs de diek.
Dat tegenovergestelde bestond met name uit de teloorgang van wat de mensen zo eigen was, de eigen streek en een samenleving, waarbinnen men van kinds af aan was opgegroeid en waarop heel vaak het hele bestaan op berustte; de teloorgang van een gezamenlijk gedeeld verleden, veelal in het veen of op het boerenland, maar wat juist datgene was waardoor de mensen zich wezenlijk met elkaar verbonden voelden. Waarin men zichzelf  en de ander in herkende.

Voor alle duidelijkheid, ik zit het verleden in de veenkoloniën bepaald niet te romantiseren want er is heel veel op af te dingen als het gaat om de leef- en werkomstandigheden van de mensen die werkten in het veen of, nadat het veen afgegraven was, als arbeider of arbeidster  op het boerenland oftewel de dalgronden.

Eerappels kraab’m
Ik zie in mijn herinnering de mensen in rijen van vier tot zes personen nog over het land lopen met een aardappelschort (niks anders dan een vermaakte jutezak met draagband) over hun schouder om al lopend poters, (zo werden de aardappelen genoemd die vrucht moesten gaan dragen) in een gaatje in de grond te mikken om ze in de herfst, al kruipend, er weer uit te peuren omdat diezelfde aardappels in de zomer waren toegenomen in tal en last.
Eerappels kraab’m dus, want zo heette dat. Wekenlang. Vaak in rijen van vier tot zes personen. Soms met complete gezinnen.

Mijn moeder vertelde eens, in haar latere leven meerdere keren overigens, dat ze op een dag met enkele andere meisjes bij een boer aan het aardappels rooien was. Het weer: koud, regen.
De boer kwam het land op, opende zijn mond, sprak en zeide tegen de meisjes: “We mozz’n d’r veur vandoage moar mit ophoal’n wichter, want de peerd’n word’n nat”. 

Werkloosheid en werk
Terug naar het Navo-complex. Het was in de loop der tijd, als gevolg van veranderde politieke omstandigheden,  zo was de koude oorlog voorbij, overbodig geworden en daarom kon het worden gesloten. Daar stonden de gebouwen. Leeg. Nutteloos. Weg werkgelegenheid.
Volgens een artikel in het dagblad Trouw van 16 juni 1994 verdwenen er 230 arbeidsplaatsen, waarbij nog moet worden opgeteld  de 160 banen die verloren gingen door sluiting van spellenfabrikant MB. Kortom, een sociale ramp vond plaats.  

In de jaren daarna werd er op het Navo-terrein  een gevangenis gebouwd en het COA heeft er een opvang-huisvestings- en vertrekcentrum voor asielzoekers gerealiseerd, zoals zo fraai is geformuleerd. De volksmond spreekt van het asielzoekerscentrum, de media van het AZC in Ter-Apel. Gevangenis en AZC boden echter beiden weer werkgelegenheid.
Het AZC gaf naast werkgelegenheid ook overlast als gevolg van het gedrag van sommige bewoners, wat natuurlijk wel weer werk opleverde. Dat moet ook gezegd. Zo heeft elk nadeel z’n voordeel, om maar een beroemd filosoof te citeren.  

 Turf, jenever, achterdocht
Henk S. Haan beschrijft in zijn Facebook-artikel (https://www.facebook.com/haanenzo)
de gedachtengang van de bevolking, die van oudsher gebaseerd is op “turf, jenever en achterdocht”. Ik herken dat en vind het bepaald niet verbazingwekkend, gezien de geschiedenis van het “veenvolk” en de maatschappelijke veranderingen die zich later,
na de vervening, in de veenkoloniën  hebben voorgedaan.
Ik, nog lagere schooljongen, denk terug aan die tijd en daarmee aan de toenmalige verhouding tussen boer en arbeider.
Mijn grootvader was landarbeider en in dienst bij een boer. Hij verdiende zo’n 11 gulden per week. Hij kreeg op een gegeven moment ontslag, het liep tegen de winter. Ik zat aan de keukentafel bij mijn grootouders toen opa met het bericht thuis kwam. Ik heb mijn grootmoeder nog nooit zo kwaad gezien. Wantrouwen en achterdocht waren weer gevoed en zo werd alles en iedereen, die “van Godswege” boven hen gesteld waren, want maatschappelijke orde moest er nu eenmaal zijn, met wantrouwen en achterdocht benaderd. Er woonden in de veenkoloniën veel opa’s en oma’s.

De Internationale
In Oost-Groningen werden de arbeiders ook al niet al te best behandeld. Armoede en slechte werkomstandigheden zorgden er voor dat rijke boeren en overheid wantrouwen en achterdocht ten deel vielen en het is geen wonder dat socialisme en communisme in de Veenkoloniën een goede voedingsbodem vonden want zo staat in de Internationale geschreven:
            De staat verdrukt, de wet is logen,
            de rijke leeft zelfzuchtig voort.

In  het zeer lezenswaardig boekwerk van de hand van Albert Lohof  “Het verloren dorp”, laat de schrijver ene Jelle Baak ongeveer hetzelfde zeggen, zij het dan ook iets minder dichterlijk.
 Ik citeer:
“De regeren besodemietert ons toch gewoon. Dij dut gain kloten veur ons. Dij spoart en loat ons verrekken” en iets verderop: “Colijn zörgt veur de regeren. Veur zien schatkiste. Dat dij mor vol blift. Hai bezunigt en beknibbelt. En woarop hè? Op ons. Veur ons is der gain waark. Wie stempeln”.  Einde citaat.

Nog niet zo lang geleden laaide de aloude strijd tussen boer en burger weer eens op toen er windmolens op het veenkoloniale boerenland zouden worden geplaatst en waarvoor de boer een vergoeding zou ontvangen. Opmerkingen in de trant van:  “Zugst nou wel! De boer’n goan weer met de cent’n striek’n en ’n aander krig niks moar het wel mooi last van dai verrekte windmeul’ns!” waren niet van de lucht. Inmiddels staan er kilometers lange rijen windmolens. De meeste al in werking.  

Achterdocht
Turf, jenever en achterdocht. De turf is al lang en breed opgestookt, de jenever zal hier en daar en zo nu en dan nog wel rijkelijk vloeien, de achterdocht is in elk geval gebleven.
Het leven en werken in het veen en in de landbouw, het gedoe rondom het “Plan Kikkert”,
het verrijzen en verdwijnen van het Navo-complex, de vestiging van een penitentiaire inrichting, de komst van het AZC en daarmee de komst van vele asielzoekers; het waren allemaal gebeurtenissen en ontwikkelingen die nou niet meteen bijdroegen aan een rotsvast vertrouwen van de bevolking in de toekomst. Voeg daarbij de komst van economische vluchtelingen, uitgeprocedeerde asielzoekers en de overlast die door velen van hen werd veroorzaakt, de media hebben daarover het nodige bericht, en dat alles heeft er voor gezorgd dat achterdocht en wantrouwen bepaald niet zijn verdwenen. Integendeel. Dat mag blijken uit de uitslag van de 2e Kamer verkiezingen van dit jaar op 16 maart 2021.

In de gemeenten Stadskanaal, Westerwolde, Pekela en Emmen is de PVV de grootste partij en in de gemeente Coevorden staat de PVV, na de VVD en het CDA, als derde op de lijst.

De “stem des volks” in Oost-Groningen en Zuid-oost Drenthe ging naar de PVV om de simpele reden dat men, bedreigd als men zich in het naakte bestaan voelde, zich in de taal van de partij  herkende en er daarin dus een medestander zag.

Wie op de PVV had gestemd was onvoorstelbaar dom, zo las ik ergens. Die opmerking laat ik voor wat het is, maar de politieke keuze van de mensen in de contreien Oost-Groningen en Zuid-oost Drenthe is alleszins begrijpelijk als wordt teruggekeken op de geschiedenis van de Veenkolonialen en op hun ervaringen uit verleden en heden. De gewone man zit bij Geert Wilders, dat is al een aantal jaren zo en dat is nog steeds zo.
Dat hebben de resultaten van de 2e Kamerverkiezingen in Oost-Groningen en Zuid-oost Drenthe wel geleerd.

Politiek
Bij de PvdA wist men wel terdege waar de pijn zat en waarom de PvdA-stemmers de tent uit wandelden, want Lodewijk Asscher was niet voor niets enkele dagen bij de sociaal-democratische Denen in de leer gegaan om te kijken hoe men daar het migratieprobleem aanpakte. Asscher kon echter na terugkeer het Deense ei in het Nederlandse rode kippenhok aan de straatstenen niet kwijt, want de salonsocialisten binnen de partij, zich lavend aan de woorden, “de internationale zal morgen heers’ op aard” en  “Alle Menschen werden Brüder”, kregen het gelijk aan hun kant.
Jan Pet, Bas Boezeroen, Klaas Klomp en Gerrit Vroegop (van huis uit meestal SDAP-ers
maar door maatschappelijke veranderingen verworden tot verweesde PvdA-ers) hadden het nakijken want ze herkenden zich niet als inwoners van een rijk waarin de zon nooit zou ondergaan.

Wat ze zagen en ondergingen was de overlast bij zowel middenstand als burgerij, veelal veroorzaakt door economische vluchtelingen en uitgeprocedeerde asielzoekers.
Wat ze zagen en ondervonden was het in razend tempo plaatsen van heel veel windmolens en de aanleg van hectares zonnepanelen, daarmee het vroegere landschap en haar inwoners meesleurend in de vaart der volkeren.
Wat ze onlangs op tv zagen en hoorden was het gehijg van lieden in Amsterdam-IJburg, omdat die in een plas water voor hun deur geen windmolens wilden hebben en die daarom tekeer gingen tegen een Groen-Linkse wethouder van duurzaamheid, die door veel Amsterdammers zelf op het duurzaamheidsschild was gehesen. Wat ze hoorden was dat er in het Mokumse een discussie gaande was over hoogspanningskabels, torenhoge windmolens, horizonvervuiling en gezondheidsschade. 

Nee, hoogspanningsmasten, windmolens en zonnepanelen plaats je het liefst in het noorden van het land en met name vooral in de veenkoloniën, want daar is nog ruimte zat en daar heeft men geen last van horizonvervuiling of zorgen over gezondheidsschade. Natuurlijk niet. Horizon is ruimschoots voorhanden en het waait er altijd want anders zou je er geen windmolens plaatsen. Want geen wind, geen windmolens. Logisch toch?
Daarbij krijgen de Veenkoloniën ook nog een aardig stukje werkgelegenheid in de schoot geworpen. Je moet er soms wel wat hoger voor zijn opgeleid maar dat betaalt uiteindelijk ook weer beter en dat is zondermeer een goede ontwikkeling. Het is toch alom bekend dat de Veenkolonialen in vergelijking met de rest van het vaderland altijd fors zijn achter gebleven in opleiding, werk en navenante verdiensten. Dus een handvol vliegen in een klap.

Bij de SP kende men evenzeer de maatschappelijke pijnpuntjes want Ron Meyer, ex-voorzitter van de SP zei eens, niet ver voor zijn aftreden: “de gewone man is van ons,” daarmee toch weer een poging wagend om Jan Pet en collegae binnen boord te halen. Conclusie: niet gelukt.

Het is al weer een behoorlijke tijd geleden dat ik het boek “De gewone man” van historicus Jos Palm heb gelezen. Ik zal het toch maar weer eens ter hand nemen om te bezien hoe het nou precies zit met die gewone man.

Tot slot: een ode de aan de Veenkoloniën

’t Binn’n de meul’ns tuss’n de Mond’n,
de zunpaneel’n op ’t vlakke laand.
Aabaidershoeskes,  stief op riege,
de boerderijen op landskaant.

De windmeul’ns met hun grote wiek’n,
gestoadig aan draai’n ze in ’t rond.
Ze stoan voak op hetzulfde plekje,
woar vrouger wel ains ’n mistbult stond,

woar d’aarbaider met zien groove hand’n,
zien mestvörk bie de steel in d’ haand,
zien rugge stram van ’t haarde waark’n,
de mizze uutstreu’de over ’t laand.

Doar, op zo’n plek, omringd deur bouwgrond,
stoan, glimmend in het zunnelicht,
de zunpaneel’n,  pikzwaart van binn’n,
as taik’n van een nei tiedsgewricht. 

Ik wil mie nait verlaiz’n  in vrouger.
’t Verleed’n, dat krieg je toch nait rond.
Moar hou je ’t vedder ook bekiek’n,
het is wel mien geboortegrond.
                                   

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *